Herinneringen aan een vriend

1971. Leuven. Dekenstraat. Handelskot. Tweede semester van de tweede kandidatuur Economie.

Ik had mijn humanioravriend al enkele weken niet gezien. We waren samen een jaar eerder aan de KUL begonnen aan onze opleiding. Het was vreemd dat ik hem niet meer zag want hij was een voorbeeldig student die alle lessen volgde. Aan de unief waren we niet meer zo close als aan het college in Woluwe. Ik zat op kot, hij niet. Het was wat anders en hadden dus ook andere vrienden en contacten. Maar we bleven wel bevriend. Tot hij na enkele weken toch weer in één van de lessen verscheen. Met een beschadigd gezicht alsof hij zich bij het scheren pijn had gedaan. Maar dat leek al gauw niet de waarheid. Na enkele lessen verdween hij opnieuw. Deze keer voor lang. Via zijn papa vernam ik dat hij de diagnose had gekregen van leukemie en dat het er niet goed uitzag. Leukemie in die jaren was een onverbiddelijk oordeel.

En zo gebeurde. Hij verdween niet voor enkele weken of voor lang maar voor altijd. De band met het Sint-Jozefscollege in Woluwe was nog zo hecht dat de directie er zich mee moeide om bij zijn uitvaart een rol te spelen. De ouders en grootouders, overmand door het verdriet van hun enige zoon en kleinzoon, vonden troost in die betrokkenheid van zijn school. Ik, als goeie vriend, ook van zijn ouders, werd gecontacteerd door de directeur om de begrafenis te bespreken. Hij, amper 20 jaar oud, moest begraven worden. In de kerk van S. In samenspraak met de directeur ging ik op zoek naar drie andere vrienden om zijn kist te dragen. Het werd een indroevige gebeurtenis op een indroevige dag met een aantal onmogelijke toespraken en herinneringen.

De dag nadien was er evenwel opnieuw les aan de faculteit. Het academiejaar ging verder zonder hem. In Leuven hebben ze er niet wakker van gelegen. Ik wel maar ik was jong en moest aan het leven nog beginnen. Ik was intussen opgenomen in een kring van andere medestudenten en kotgenoten. En na enkele weken verbleekte het wegvallen van een goeie vriend en kwam er in de plaats het genot van het studentenleven. Hij was vergeten. Niet door zijn ouders, grootouders en naaste familie. Die hebben zich, verteerd door het verdriet, nooit meer kunnen herpakken. Zij hebben hun zo geliefde zoon niet meer gezien als licentiaat. Geen huwelijkspartner voor hem gekend. Geen kinderen en geen kleinkinderen. Iets waar ze ongetwijfeld bijzonder hadden naar uitgekeken. Doffe ellende was hun deel. Ik kon mijn studies afronden, een loopbaan uitbouwen, huwen, kinderen en kleinkinderen krijgen. Zonder veel aan mijn maat van toen te denken. 

Nu, op een bepaalde leeftijd, denk ik wel na over hoe het allemaal gelopen is in mijn leven. En denk ik haarscherp terug aan mijn vriend van toen. En stel ik mij de vraag of ik niet anders had moeten reageren. Met meer empathie voor zij die achterbleven? Ik troost mij met het idee dat ik er 50 jaar later nog aan denk. Dat zal wel te maken hebben met ouder worden vermoed ik. Ik koester steeds meer de herinneringen.   

[Een bijdrage van Marcel Baeten]