Biggetjes

Waarom werpen de dieren toch altijd ‘s nachts vroeg ze zich af?

Op die vraag kent ze tot op heden nog steeds het antwoord niet. Dat zeugen  één keer om de drie weken bronstig worden, dat wist ze dan weer wel. Ze herkende ook de  tekenen van bronstigheid. Eerst wordt  de zeug onrustig. Dan neemt de eetlust af. Het lijkt wel alsof ze treurt. En plots kan ze zomaar andere varkens bespringen. Een goede test om te weten of een zeug klaar is om gedekt te worden bestaat erin je hand plat bovenop het einde van de rug van de zeug te leggen, bijna tegen het krulstaartje aan. Blijft het dier dan stokstijf staan, dan kan je ervan op aan dat het tijd is om een beer naar de boerderij te laten komen. 

Ook al werd in die tijd de kunstmatige inseminatie  in de onderzoekscentra volop getest, in het dagelijks boerenleven was het nog lang niet van toepassing. De lijfelijke aanwezigheid en actie van een mannetjesdier ter plaatse moest nog steeds voor de  bevruchting van het wijfje zorgen. Majorke zijn beer was sterk en gezond en leek in de buurt van een bronstige zeug altijd wel goesting te hebben. Eens de beer bij de zeug kwam was de ‘klus’ dan ook meestal binnen het half uur geklaard en dan kon je ervan op aan dat maximaal 115 dagen later, een aantal kleine roze biggetjes zouden geboren worden. 

Glimlachend denkt Henrikje terug aan die keren dat een stier of een hengst het erf opkwam om een koe of merrie te dekken. Meerdere keren hoorde je vader dan roepen “Net, hou die kinderen weg bij het raam.”  Vanuit het woonhuis kon je gemakkelijk door één van de vele ramen, die activiteit volgen. De  kinderen, zeker de kleintjes, wilden liefst niets van het schouwspel missen en vonden allerlei manieren om aan de aandacht van de moeder te ontsnappen en toe te kijken hoe de vork nu echt in de steel zat. 

……

De nacht was kort. Henrikje had al mee de koeien gemolken, de stallen waren uitgemest. Het werd hoog tijd om het bezoek van Majorke’s beer  in het  varkensschriftje te noteren. Eerst werd de naam van de zeug vermeld. Dan kwam de datum van bevruchting van de zeug. Na het werpen schreef Henrikje dan de echte bevallingsdatum op en het aantal levend geboren biggetjes. In het officiële schrift dat moest bijgehouden worden voor de NLVC kon het aantal geboren biggetjes al eens verschillen van het officieuze aantal, meestal dus eentje of twee minder. Niet altijd maar toch soms. 

Vermits ze gisteren haar wachtronde liep is zij vandaag van patrouilleren vrijgesteld. Dat wil echter niet zeggen dat ze een rustige nacht zal krijgen. Tijdens een snel controlebezoekje aan de zeugenstal heeft ze gemerkt dat de zeug die gisteren nog volop bezig was met het bouwen van haar nest, klaar is met haar werk. 

Ze, de zeug dus, is wat onrustig en roefelt met haar snuit in het midden van het nest. Als Henrikje rond middernacht voor de zoveelste keer de deur van de stal opent ziet ze dat ze maar beter kan blijven. De  zeug ligt op haar zij in het midden van het nest. De tepels rusten in het stro. Henrikje voelt of ze een sigaar en lucifers in de zak van haar schort heeft. Gelukkig wel. Nog geen uur  later glijdt een eerste roze biggetje uit de zeug. 

Henrikje vangt één na één de biggetjes op, wrijft ze wat droog met stro  en legt ze dan voorzichtig neer, dicht bij de tepels van de zeug. Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven gezonde biggetjes telt ze al maar dan…aie…dan komt er een biggetje dat geen teken van leven vertoont. Zelfs niet als ze met het stro over het buikje wrijft. Snel gaat  ze met het biggetje naar buiten. Ze steekt de dikke sigaar aan zoals haar vader haar dat heeft voorgedaan. Dan neemt  ze een diepe trek en houdt vervolgens de lippen stijf op elkaar. Vervolgens trekt ze de muil van het biggetje groot open en brengt haar mond zo dicht mogelijk tegen de muil van het schijnbaar levenloze diertje. Het is niet iets wat ze graag doet. Maar ja… als ze het diertje kan redden, moet ze het een kans geven. Ze blaast de ingehouden rook met omzichtige kracht  zo diep mogelijk in de keel van het varkentje. Het lijkt niet te lukken. Ze herhaalt het ganse proces. En ja hoor, deze keer is het goed. Het biggetje begint plots te ademen en het roze biggenlijfje begint te bewegen. Wat een opluchting. De sigaar wordt gedoofd en gauw gaat ze met de kleintje de stal waar ze het voorzichtig bij de anderen neerlegt. Op dat ogenblik belandt nummer negen in het stro. Net als ze zich afvraagt of het gedaan zou zijn, floept nummer tien uit het grote zeugenlijf gevolgd door elf, twaalf, dertien, veertien….OEF. Nu lijkt nu echt voorbij. Veertien biggetjes liggen in het stro te bekomen. Eén van hen heeft de tepel van de mama al gevonden. 

Henrikje zal de kleine bende in het oog moeten houden want deze mama heeft geen veertien spenen. In zo’n geval moeten de biggetjes afwisselend aan de tepels van de mama worden gelegd en dit tot ze kunnen worden gespeend. Dat duurt zo’n tweetal maanden. Eens ze vast voedsel kunnen nemen,  zullen ze samen met de andere varkens de ‘aardappel-meelpap’ eten die Henrikje dagelijks in een grote ketel onder het afdak kookt

Voor Henrikje die nacht naar bed kan gaan, moet ze wel nog een ander klusje klaren

Ze neemt een grote ronde mand die van wilgentenen is gemaakt. Heel voorzichtig plaatst ze er een zevental biggetjes in. Ze brengt ze naar de keuken waar ze meer licht en bewegingsruimte  heeft om het klusje te klaren. Eén voor één neemt ze de biggetjes uit de mand, trekt hun muiltje open en controleert hun tandjes. Té scherpe tandjes kunnen immers wondjes in de tepels van mama big maken. Die  kunnen voor de zeug zo pijnlijk worden, dat ze haar biggetjes niet langer kan of wil voeden en dat moet vermeden worden. Als Henrikje een biggetje met te scherpe tanden ziet, gaat ze zitten. Ze legt het biggetje languit op haar schoot, klemt het kopje tussen de knieën en verwijdert met een tang de vlijmscherpe hoekjes van het tandje. Het is een precisiewerk waarvoor ze vroeger haar vader mocht wakker maken maar nu dus niet meer. Ze moet het zelf doen.

Na controle brengt ze de biggetjes weer bij de moeder en neemt vervolgens de overige biggetjes mee naar de keuken. Zelfs al zou er voldoende plaats zijn in de mand dan nog mag zij niet alle biggetjes gelijktijdig van de mama weghalen. Dat zou de melkstuwing van de zeug kunnen afremmen. 

Het duurt niet lang of alle biggetjes liggen tegen en op elkaar en in de nabijheid van hun moeder, te slapen. Elk van hen heeft al kunnen drinken en dus kan Henrikje eindelijk naar bed. Met wat geluk kan heeft ze een tweetal uurtjes  slapen vooraleer ze weer moet opstaan 

Ze glijdt zachtjes tussen de lakens. In gedachten ziet ze nog eens het vredige tafereel van de veertien biggetjes die tegen elkaar aan en vlakbij de tepels van de mama slapen en soms zelfs dromen. Ze is verwonderd over haar haat-liefde verhouding met de varkens. Maar tijd om hierover na te denken krijgt ze niet  want al snel dekt slaap haar gedachten toe.

Na die krappe nachtrust gaat Henrikje voor ze naar de koeienstal trekt, eventjes naar de pasgeboren biggetjes kijken. Ze zorgt ervoor dat elk biggetje bij de zeug kan drinken.

Straks moet ze de biggen boekhouding vervolledigen. Het officiële schrift dat ze bij controle aan de ambtenaren van de NLVC moeten kunnen voorleggen vermeldt dertien levend geboren biggetjes. Goed dat vader dat niet weet.

Henrikje zal het ‘clandestiene’ biggetje in  het geheim voeren maar eerst  moet ze een veilig plekje voor het diertje verzinnen.

ìn de varkensstal aan de overkant van het woonhuis, maakt ze achterin een wal van stro en  verstopt het biggetje hierachter. Veel ruimte heeft het beestje niet maar een grote hoeveelheid stro in een varkensstal is niet echt buitengewoon. Het biggetje kan zo wel buiten het zicht van controleurs van de NLVC blijven als deze weer eens onverwachts langskomen om alle dieren ook effectief na te tellen. Gelukkig gebeurt dat zelden en stellen ze meestal genoegen met de controle van de bijgehouden gegevens in haar ‘varkensschrift’. 

Enkel Henrikje mocht in de nabijheid van het clandestiene biggetje komen en zo gauw het diertje haar stap hoorde, kwam het met het kopje om de berg stro heen kijken. Eigenlijk stond het diertje altijd voor Henrikje op de uitkijk.  Het begon er zowaar een scheef nekje van te krijgen.

In zichzelf kon Henrikje wel eens om dat “stomme beest” foeteren, maar ze was ook wel geroerd door de aanhankelijkheid van het varkentje. 

Als vader weg was maakte ze al eens van de gelegenheid gebruik om het diertje wat vrijheid te geven en liet ze het rondwandelen op het erf. Maar écht rondwandelen, neen, dat deed het biggetje niet. In plaats daarvan volgde het als een hondje elke stap die Henrikje zette en hield haar bij al haar bezigheden gezelschap.

Die aanhankelijkheid kon het beestje er wel niet voor behoeden dat het op een dag, als vader er niet was, geslacht zou worden. 

Als een heer zou vader zich dan aan tafel zetten, de Heer danken voor de lekkere maaltijd en zich te goed doen aan het lekkere koteletje,  zonder zich af te vragen waar dat nu vandaan gekomen was. 

[Een bijdrage van Mieke Maerten}