De loting deel 2

December 1908 – November 1909

Het was erg koud vannacht, tot – 16 °C en ook nu schijnt het kwik slechts moeizaam enkele graadjes te klimmen. België zit in een  koudegolf.  Het is nog vroeg in de ochtend als Fons zich naar de paardenstal begeeft om te zien of alles met de dieren in orde is.

Toen Friekes Jan zijn oudste na de lagere school naar de broeders van Oostakker in Asse stuurde, had hij hem beloofd dat hij voor de paarden zou mogen zorgen op voorwaarde dat hij goed zou studeren en vooral ook goed Frans zou leren.  

Van generatie op generatie waren de De Baerdemaekers al paardenmannen.  Het zit in hun bloed. Met zijn oudste zoon was het niet anders was. Hij  zag met trots hoe goed die met paarden overweg kon. Al snel durfde hij hem dan ook bij een merrie laten waken die op bevallen stond. Reeds als kind kon Fons uit het gedrag van de merrie afleiden dat het veulen nu snel geworpen zou worden.  Op een keer zag hij zelfs hoe die jonge snaak een merrie geruststelde zodat ze minder nerveus was tijdens de bevalling. Een paardenfluisteraar zou je hem kunnen noemen.

Als Fons  de staldeur opent komt de warmte van de paardenlijven hem tegen. Hij gaat snel binnen en sluit de deur. Dan slaat hij een paar keer zijn armen goed over elkaar, alsof hij de kou uit zijn vest wil kloppen. De paarden staan in een rij en zijn vastgeketend aan hun krib. Het is tijd om de stal uit te mesten. Eens de stalvloer gekuist is wordt deze  met een dikke laag stro bedekt. Het verse stro knispert onder de poten van de dieren en vult de stal met een heerlijke stro geur. Daar wordt hij rustig van. Terwijl Fons werkt spreekt hij met de paarden en klopt soms zachtjes op hun schoft. Hier, bij de paarden, laat hij zijn harnas wat zakken. Hij vertrouwt paarden inderdaad meer dan mensen.

Nadat hij vers hooi in de schelft (de ruif) heeft gedaan zit zijn taak in de paardenstal erop. Hij denkt aan de loting. Straks gaat hij voor zijn registratie  naar het gemeentehuis.

Op weg naar het gemeentehuis, want in Esschene is geen politiekantoor, komt hij de veldwachter tegen. “Héwel  Fons, ik heb gezien dat het zover is. Uwe naam staat op de lijst” “Ja, Mijnheer champetter (veldwachter), dat zat eraan te komen hé, ik ga me nu inschrijven.” “ Dat komt goed uit want ik moet vandaag het register invullen. Niet dat er veel inschrijvingen zijn in Esschene maar iemand moet het doen hé. Zijn uw ouders er niet bij? Die moeten ook tekenen.” “Neen, die zouden later komen als ik terug thuis ben”. “ Ge hebt hun trouwboekje toch niet vergeten hé, want dat heb ik ook nodig.” Bizar vindt Fons dat. Ze hebben toch alles in het gemeenteregister staan? Maar verder staat hij daar niet bij stil.  In het gemeentehuis gekomen volgt Fons de champetter naar zijn bureau. Het riekt er wat muffig en het is er vrij donker. De champetter doet de binnenluiken open zodat het licht kan binnenstromen.  Dan neemt hij het register en zet zich aan zijn bureau.  “Pak maar een stoel Fons, want zo rap zal dat hier niet gedaan zijn”. 

Hij neemt het trouwboekje aan dat Fons hem aanreikt. Dan begint hij met het schrijven van diens naam en voornaam. Langzaam en keurig, bijna plechtig vormt hij de letters tot woorden. Carolus, Alphonsius, Balthazar De Baerdemaeker. Geboren in Esschene op 8 November 1889. Landbouwer. Burgerlijke stand: Ongehuwd. Zoon van Joannes Gasparus De Baerdemaeker en Virginia Julia De Pauw. Wonende in Esschene, Dxxxxxxxxstraat xx.
De persoonskenmerken moeten ook vermeld worden. Lengte:  1m72 groot.  Kastanjebruine haren en kastanjebruine snor. “ Zo Fons, dan moet ge hier tekenen. Spijtig voor u man, maar  volgens mij komt gij definitief op die lotingslijst Ge zijt groot genoeg, niet getrouwd, hebt een goede conditie en ge moet niet voor uw ouders zorgen”. Fons mompelt iets, tekent, groet de champetter en draait zich om naar de deur. “Friekes-Jan en Julia moeten wel komen tekenen hé, anders is uw dossier niet in orde” roept de champetter hem na.

Het leven op de boerderij gaat zijn gewone gang. Kerstmis en Nieuwjaar komen en gaan. Fons heeft ondertussen een officiële brief gekregen waarin staat dat hij zich op 6 februari voor de loting in het militiekanton in Asse moet aanbieden. In de krant Recht en Vrijheid van 24 januari 1909 staat de loting ook aangekondigd. Friekes-Jan leest het, zucht diep en schuift de krant opzij.

6 Februari 1909

De koudegolf schijnt dan toch stilaan voorbij te zijn en voor het eerst sinds lang stijgt het kwik boven 0°C. Onder een wat druilerige motregen verzamelen de jonge mannen aan het gemeentehuis van Esschene om dan onder begeleiding van de veldwachter de 5 km  naar Asse te stappen. Sommigen zijn vergezeld van familie of vrienden. Fons is alleen. In Asse aangekomen verwelkomt de veldwachter van Asse hen en gidst de groep tot vlak bij het gemeentehuis waar een grote tafel staat opgesteld. Hier zullen  ze hun nummer trekken. Gelukkig is het  opgehouden met regenen. 

De fanfare speelt. Het lijkt wel kermis denkt Fons. Onder de toestromende menigte ziet hij ook  enkele jonge vrouwen. De cafés zijn open en het bier wordt overvloedig getapt. Aan de grote tafel hebben intussen de burgemeester, de vrederechter, de politiecommissaris en een afgevaardigde van het leger plaatsgenomen. Fons herkent de politiecommissaris aan diens zijn uniform. Plots staat deze laatste recht en de menigte verstilt. Met bulderende stem roept hij een reeks nummers af. Die nummers zullen bepalend zijn voor de volgende jaren in het leven van de jonge mannen. Als ze een ander nummer trekken dan de afgeroepen nummers, weten ze dat ze vrij zijn, zoniet…dan hebben ze zich ingeloot. 

De namen van de jonge mannen worden in alfabetische volgorde afgeroepen en één voor één moeten ze hun lot trekken.  “De Baerdemaeker Carolus, Alphonsius , Balthazar” klinkt het luid. Fons stapt kaarsrecht tot aan de tafel. Een kleine houten trommel die een beetje op een kleine  bierton lijkt en op een kleine houten constructie geplaatst is, wordt met een hendel rondgedraaid. In de trommel zitten kokertjes met in elk daarvan een nummer. Fons prevelt een schietgebed alvorens een kokertje uit de trommel te nemen. Zijn hand beeft een beetje. Het kokertje wordt uit zijn handen genomen, opengedaan en een keurig opgevouwen papiertje wordt eruit gehaald. Langzaam wordt het opengevouwen. Fons voelt de spanning in hem stijgen. Zijn maag gaat in een knoop. Dan roept de commissaris zodat iedereen het goed hoort : “ Tweehonderd…”  Fons heeft nog wat hoop want hij hoorde weinig nummers die met tweehonderd begonnen, dan volgt “negenentwintig”. “Tweehonderdnegentwintig” herhaalt de commissaris.  ‘t Is mis weet Fons. Hij is eraan voor de moeite, hij heeft er zich ingeloot. Drie jaar van zijn leven in een stinkende kazerne. Hij denkt aan zijn paarden. Aan al de veulens die hij niet zal zien geboren worden. Aan de gekke invallen van Petrus die hij zal moeten missen.

Vanuit de massa komt iemand naar hem toe. Het is een ‘zielhond’. Hij probeert  de gezichten van hen die zich ingeloot hebben te onthouden om nadien tegen betaling, zijn diensten aan te bieden. Maar nog voor hij zijn voorstel kan formuleren stuurt Fons hem bruusk weg. “Er is geen geld, profiteer maar van iemand anders.” 

Ondertussen neemt de drukte toe.  De kroegbazen verdienen een goed centje. Het bier blijft vloeien. De  ene wil zijn ontgoocheling wegdrinken, de ander viert zijn vrijheid. Aan die gekte doet Fons echter niet mee en keert terug naar Doment.

Thuisgekomen brengt hij zijn ouders het slechte nieuws. Ook zijn grotere broers en zussen zijn aangeslagen. Ze kunnen er niet bij dat ze hem drie jaar niet zullen zien; ook beseffen ze dat ze harder zullen moeten werken. Julia is ongerust voor haar jongen.  Ze heeft gehoord dat miliciens door hun meerderen voor een niemendal kunnen afgetroefd worden. Discipline noemen ze dat. Het begrip van de burger-milicien is dan nog niet tot alle onderofficieren doorgedrongen .

Najaar 1909

De lente -en zomer maanden gaan voorbij.  Op drie oktober moet Fons zich als milicien in de kazerne van Etterbeek aanmelden.

De  boer went langzaam aan de afwezigheid van zijn oudste. De zorg voor de paarden heeft hij opnieuw op zich genomen.  Julia, zijn vrouw blijft het moeilijk vinden en zit soms gewoon wat voor zich uit te staren. 

Een nieuw wetsvoorstel omtrent de afschaffing van de loting ligt weer ter stemming. Na enige aanpassingen wordt het eindelijk in de beide kamers (volksvertegenwoordigers en senatoren) besproken en goedgekeurd. Op 18 November 1909,  tien dagen na de verjaardag van Fons en een maand na zijn indiensttreding, wordt de  “Wet op de beperkte persoonlijk dienstplicht” met 100 stemmen tegen 58 stemmen  goedgekeurd.   Friekes-Jan zucht. Schollaert heeft dan toch het nodige gedaan gekregen.

Eindelijk is deze vermaledijde loting afgeschaft maar spijtig genoeg te laat voor zijne Fons. ‘De andere zonen zullen hunne legerdienst niet moeten doen’ denkt hij opgelucht. Natuurlijk weet hij op dat ogenblik nog niet  dat over enkele jaren voor alle jonge mannen en voor alle burgers de hel zal losbarsten. 

21 november –  19 december 2021

[Een bijdrage van Mieke ( Marie-Jeanne) Maerten]

1 Minimumlengte : 1m57

2 Iemand die tegen betaling een vervanger zoekt voor een jonge man die zich ingeloot heeft. Meestal was dit iemand die er zich uitgeloot had en zijn hoog nummer dan tegen betaling verwisselde met het lage nummer van de gelote jonge man. Het kon ook gaan om iemand die al legerdienst had gedaan en die tegen betaling de legerdienst van de onfortuinlijke jonge man overnam. De prijs voor deze dienst was dikwijls hoger dan voor een nummerwisseling. De afkoopsom werd aan de zielhond betaald. Deze betaalde dan de vervanger. Een voorschot bij de aanvang van de dienstplicht , het saldo werd uitbetaald bij de afloop ervan. Indien de vervanger vervroegd de dienst verliet behield de zielhond het saldo van het bedrag.