Nachtelijk bezoek

Uit “Herinneringen aan het Hof te Gaesbeek” (boek in wording)

Het is laat in de nacht of is het eerder heel vroeg in de ochtend? Het valt moeilijk te zeggen bij het licht van de volle maan. Alles is stil op de hoeve. Mensen en dieren lijken te slapen. Het is zo vredig op het erf dat je bijna zou vergeten dat het oorlog is. In de paardenstal moet één van de drachtige merries bevallen en dus slapen de jongens in de stal op een zak gevuld met stro en met een paardendeken toegedekt. Afwisselend moeten ze bij de merrie waken en zo gauw de weeën inzetten moet één van hen vader verwittigen terwijl de anderen de merrie in afwachting van zijn komst, helpen. De paarden zijn het kostbaarste bezit van de boer en elk jaar worden er tussen maart en mei een achttal veulens geboren. Altijd zijn het Brabantse trekpaarden (werkpaarden)  en het is de anatomie van deze paarden die de merrie zo kwetsbaar maakt tijdens de bevalling. Daarom dat zorg en bijstand op dat ogenblik niet alleen gewenst is, maar ook noodzakelijk.

Het hof te Gaesbeek is een typisch wit geschilderde gesloten vierkantshoeve die iets hoger gelegen is dan de andere boerderijen in de omgeving en omringd is door weiden en velden.

Via een monumentale toegangspoort aan de voorkant van de boerderij krijg je toegang tot de stallen, schuur en woonhuis die uitgeven op een enorme koer waar in het midden een mesthoop ligt te dampen. Die houten poort is zo hoog en breed dat zelfs een tot de nok toe gevulde grote hooiwagen er nog door kan. In de rechterhelft van de grote poort is ook een deur gemaakt. Als je binnenkomt zie je rechts de zijmuur van het woonhuis en links het bakhuis en een grote ruimte waar eventueel een koets kan staan. Dan volgen de koeienstallen en de paardenstal. Naast deze laatste  geeft een ijzeren poort toegang tot de weide die achter de varkensstallen loopt. De slaapkamers van de meisjes en de ouders bevinden zich aan de voorkant van het woonhuis, langs het pad dat toegang geeft tot de Oudenaaksestraat die de boerderij als het ware met de buitenwereld verbindt. Vader en moeder slapen in de kamer die het verst van de toegangspoort verwijderd ligt. De meisjes die dicht tegen de toegangspoort aan de voorkant van de hoeve slapen, weten zich beschut door de ijzeren stangen voor de kleine ramen. Geen inbreker die daar zonder lawaai en hard werk doorkomt. De jongens slapen normaal gezien op de enorme zolder, maar vannacht dus in de paardenstal.

Rachel, één van de oudste kinderen, slaapt niet. Ze is diep in gebed verzonken want ze voelt, tot groot ongenoegen van haar ouders, net als haar zus de roeping om non te worden. Het is voor de ouders een zware dobber dat dit mooie meisje, dat ook nog eens een salaris als regentes huishoudkunde binnenbrengt, in het klooster wil treden.

Als je goed kijkt zie je in het maanlicht, aan de achterkant van de hoeve, drie schimmen bewegen. Wat doen die daar? Plots lijkt één van hen de anderen aan te manen halt te houden. Twee mannen wrikken nu in alle stilte stenen uit de muur van de varkensstal. De derde houdt een geweer in aanslag en spiedt de omgeving af. Minstens één van hen moet het erf goed kennen om te weten waar de varkensstallen zich bevinden en waar het zwakke punt in de muur is. Dat ze het op de varkens hebben gemunt is niet zo vreemd. Het is oorlog en op de zwarte markt brengt zo’n dier goed geld op. Soms  worden dieren echter ook voor eigen gebruik, door stropers ter plaatse in de wei geslacht. Het vlees wordt dan meegenomen en wat niet bruikbaar is blijft liggen. Door de diefstal langs de buitenmuur te plannen, kunnen de dieven vermijden dat de dieren tijdens het ‘evacuatieproces’ al knorrend in alle staten het erf zouden oprennen en iedereen wakker maken.

Plots stoppen de mannen met werken. Het gat is groot genoeg om een varken door te laten. Verrassend genoeg liggen de varkens nog steeds neus aan neus rustig te slapen. Eéntje maakt zelfs een heel zacht knorrend geluid en is wellicht aan het dromen. Het heeft er alle schijn van dat de varkens niet meteen de weg naar de ‘vrijheid’ zullen opzoeken. Plots is er wat onrust in het groepje mannen. Hebben ze ontdekt dat iemand op de hoeve wakker is? Nochtans is er buiten het maanlicht, geen licht te bespeuren. De gewapende man verwijdert zich, de anderen wachten.

Rachel die zoals reeds eerder gezegd diep in gebed verzonken is, kijkt plots op…heeft ze iets gehoord? Ze maakt haar zus Maria wakker: “ Maria, Maria … ik hoor precies iemand stappen, hoor jij dat ook?” De meisjes zijn muisstil en ja hoor, Rachel heeft zich niets ingebeeld, haar kleinere zus hoort het ook. Nieuwsgierig als ze is kijkt Maria voorzichtig door het raam. Ze past er wel voor op om niet van buitenaf gezien te worden. Plots schrikt ze…een man met geweer in aanslag staat net onder hun raam stil. Heeft hij haar gezien? Lijkwit doet ze haar verhaal aan Rachel die meteen naar de kamer van haar ouders loopt en vader wakker maakt met de boodschap dat een gewapende man rond de hoeve sluipt. Vader aarzelt geen seconde. Niet voor niets heeft hij als actief soldaat een oorlog achter de rug. Hij staat op, neemt zijn geweer en stuurt Rachel naar haar broers in de paardenstal met het bevel dat de jongens de achterkant van de hoeve moeten bewaken. Zelf gaat hij met Henrikje, de twee jaar oudere zus van Maria, naar de toegangspoort. Henrikje ziet haar oudere zus in alle stilte richting paardenstal rennen terwijl zij muisstil langs het bakhuis achter haar vader aanloopt. 

Bij de toegangspoort gekomen duwt vader Henrikje plots met zijn arm bruusk naar achter. Waarvoor is dat nu nodig? Dan gaat hij ook zo ver mogelijk achteruit staan terwijl hij met uitgestrekte arm in één beweging de kleine toegangsdeur die zich in de grote poort bevindt, opent. Alles gebeurt in een fractie van een seconde. Henrikje staat naast haar vader te trillen want op het ogenblik dat hij de deur opende, zag ze een zware balk naar beneden donderen. Had vader de deur gewoon geopend dan lag hij nu wellicht te zieltogen. Vader loopt over de balk naar buiten en ziet de man richting weide lopen. De dieven of waren het stropers, hadden alleszins hun coup goed voorbereid, maar op een boer met de attitude van een soldaat hadden ze niet gerekend. Henrikje en vader reppen zich nu naar de achterkant van de hoeve om de anderen te vervoegen.

De drie jongens en de inwonende knecht, houden zoals opgedragen, de achterkant van de boerderij in het oog. Plots zien ze opnieuw beweging aan de varkensstal. Armand loopt als oudste meteen die richting uit en wordt gevolgd door Jean, Marcel en de knecht. De mannen zetten het op een lopen als ze de jongens zien aankomen. Dan roept Armand, die enkel een greep in zijn hand houdt: “halt of ik schiet”. Zijn woorden worden meteen gevolgd door een schot en een kreet. Armand valt neer. De gewapende man die in een voet van Armand schoot, draait zich om. Hierdoor verraadt hij zich echter. In het maanlicht ziet vader zijn gezicht én herkent hem. “Rie*, Rie, godverdomme, nondedju !!!”  Die man woonde vlakbij en kwam om een cent bij te verdienen af en toe klusjes  opknappen op de boerderij. Natuurlijk kende die de hoeve op zijn duimpje. “Jou pak ik later wel aan!” roept vader. Nu wil hij echter eerst kijken wat er met Armand aan de hand is. Die ligt kreunend van de pijn op de grond. “Hij moet meteen naar het ziekenhuis en ik ga mee” zegt moeder die er inmiddels bijgekomen is. Ze is zo kordaat dat zelfs haar man haar niet zou willen tegenspreken. Zo snel als het kan brengt de knecht hen met paard en koets naar de kliniek in Halle.

Met de andere kinderen controleert vader de stallen. Wat een geluk dat de varkens bleven slapen, anders was ik ze zeker kwijt geweest denkt hij. Het vallen van de balk heeft buiten de schrik ook geen verdere schade aangericht. De ‘gendarmes’ die intussen aangekomen zijn doen een vaststelling van de feiten. Vader zwijgt in alle talen over Rie want dàt varkentje wil hij zelf wassen. Bij een glaasje jenever praten vader en de gendarmes nog wat na enn zo verneemt vader dat een bende stropers de omgeving onveilig maakt. Vader heeft inderdaad geluk gehad, beamen de gendarmes. Twee kleinere boeren in de buurt waren die avond echter minder fortuinlijk want terwijl de gendarmes op de boerderij een jeneverke dronken kregen ook zij nachtelijk bezoek. Weg waren hun kippen en hun varkens.

De volgende dag trok vader naar het huis van Rie. Hij wist dat deze geen wapenvergunning had en dàt kon hij uitspelen. Het was oorlog en voor elk wapen in huis was een vergunning nodig anders moesten de wapens ingeleverd worden. Rie was uiteraard niet de enige die de aanmaning negeerde maar het was wel met Rie dat vader een eitje te pellen had. Omwille van diens jonge kinderen besloot vader om geen klacht tegen Rie neer te leggen. Dreigen deed hij echter wel. “Als ik je nog éénmaal op een nachtelijke inbraak of op stropen bij mij of een buur betrap, dan zal ik niet aarzelen aangifte te doen van verboden wapenbezit en nachtelijke inbraak”. Rie wist wel dat hij zich beter gedeisd kon houden want met de boer viel niet te lachen.

Maar de oorlog was daar en vader wist dat het voedsel op de boerderij een blijvende aantrekkingskracht op dieven en stropers zou uitoefenen. Hij besliste dat de oudste kinderen per twee, zonen en dochters zonder onderscheid, elke nacht wachtrondes moesten lopen op het erf èn rond de weides en velden die bij de boerderij hoorden. Met militaire precisie werd deze actie vastgelegd en voor de kinderen was er geen ontsnappen aan. 

*de naam is om privacy redenen veranderd

[Een bijdrage van Mieke ( Marie-Jeanne) Maerten.]