Te voet

Ik liep niet met krukken, had geen wandelstok en van enig gips- of ander verband was geen sprake. Mijn fysieke conditie was echter omgekeerd evenredig met de omvang van mijn buik en daar waar mijn rug van naam verandert zouden enkele kilootjes minder voor iets meer comfort kunnen zorgen.

De groene jongens indachtig besloot ik dan maar om er iets aan te doen en vanaf nu zou ik iedere redelijke afstand lopen. Weg die auto, adieu openbaar vervoer, welkom aan de joggingschoenen en de loshangende trainingsbroek.

Het tuinpad lag nog maar net achter mij of een schuivend geluid van autobanden trok mijn aandacht. ‘Rijd je mee tot in het dorp ?’ vroeg mijn buurman. ‘Nee’ zei ik, ‘ik loop wel, dat is gezonder en leuker’. Het was duidelijk dat de vriendelijke man eventjes niet meer wist waar hij het had. ‘Je moet het dan zelf maar weten’ mompelde hij en traag reed hij weer verder. Meteen voelde ik mij een beetje schuldig. De buurman is een beste kerel en nu scheepte ik hem zomaar af. Hij bedoelde het goed. Straks zal ik hem even uitleggen wat de bedoeling is van mijn sportieve aanpak.

Een paar straten verder herkende ik het motorgeluid van de auto van mijn zoon. Hij stopte en vroeg ‘Hallo papa, zal ik je naar het dorp brengen ?’ Ik twijfelde, dit was al de tweede goedbedoelde chauffeur die mij een lift wilde geven, maar mijn goede voornemens haalden toch de bovenhand. ‘Nee, laat maar, ik ga liever te voet, dat is goed voor mijn gezondheid’ legde ik hem uit. Met een vragende blik bekeek hij mij en even dacht ik dat hij de woorden ‘beginnende dementie’ prevelde. Gelukkig was hij goed opgevoed en kon hij zich nog net inhouden om mij ter plaatse gek te verklaren. ‘Doe de groeten aan mama en zeg haar dat ik straks wel eens langskom, als je tenminste al thuis bent geraakt’ zei hij nogal smalend. ‘Wat denkt die snotneus wel’ dacht ik. Toch begon ik de afstand al te voelen. Vooral in mijn heupen en knieën. De opmerking van onze oudste deed daar geen goed aan.

Het was nu niet het moment om te gaan zeuren, en met een flinke pas, of wat daar moest voor doorgaan, toog ik verder richting centrum. ‘Als je even doormarcheert, haal je nog net de bus’ riep een kennis die in zijn tuin stond te harken. ‘Ik hoef die bus niet’ repliceerde ik ietwat geïrriteerd. ‘Ik kan best wel tot in het dorp lopen’. Met een meewarige blik keek hij mij aan en riep ’trek uw buik in en steek uw borst vooruit, denk aan uw zuster’. Meteen strekte ik mijn rug een beetje feller en spande ik mijn dijspieren, of wat ervan overbleef. Bij het leger kon ik zo wel uren flink doorstappen. Zelfs met een zware rugzak. ‘Hoe lang was dat nu al geleden? Och dat doet er niet toe, nog even en ik ben er’ maakte ik mezelf wijs.

‘Hé kameraad ! Als je wil, kan je mijn fiets lenen, dan ben je zo ter bestemming’ stelde mijn vroegere schoolkameraad voor. ‘Je zet hem straks gewoon weer tegen de muur. Het is sneller en je bent er niet zo moe van’ voegde hij eraan toe. ‘Van lopen word ik ook niet moe. Ik heb trouwens de indruk dat die fiets van jou dringend aan een lentebeurt toe is. Ik wil met dat gedrocht niet op mijn bek gaan en een hoge snelheid valt er blijkbaar niet meer mee te halen’ riep ik gepikeerd. Ik voelde de adrenaline stijgen en versnelde de pas. ‘Wat denken ze wel, ik mag dan wel een beetje dikker zijn dan vroeger, binnen de kortste keren ben ik weer de slanke jongeling van weleer’ sprak ik mezelf moed in.

Bij de kerk was een mooi terras. Ik dacht ‘ik drink graag een pintje en nog veel liever twee’. Er was nog een mooi plekje vrij en de eerste zonnestralen deden zelden zo’n deugd. Na een praatje met een kettingrokende en onfrisse alcoholieker over langeafstandlopen en een reuzewandeling tijdens de meifeesten probeerde ik iets té lenig op te staan. De man bekeek mij meewarig en stelde voor ‘zal ik een taxi bellen ? Anders kom je voor het donker wordt niet thuis’.

[Een bijdrage van Stefaan De Rudder]