Het was iedere dag vaste prik. De directeur van het personeel kwam ‘s morgens om 7.30 u. op kantoor en begon meteen aan zijn dagtaak. Documenten tekenen, documenten lezen, overleggen met zijn assistent en vaak ook ellenlange discussies met de personeelsvertegenwoordigers.
Tijdens die ochtenduren was hij meestal goedgezind, fris van lijf en leden en zeer actief. Maar rond 11 u. veranderde zijn humeur en van de vriendelijke, mooi uitgedoste man bleef niet veel meer over. Hij werd chagrijnig, kortaf en ging meer en meer doorzakken in zijn sjieke bureaustoel.
Dat was het signaal voor zijn bode die op de gang zijn plaats had. Hij kreeg van de bezoekers aan de directeur het teken dat het moment was aangebroken. De bode, met de mooie naam ‘Monsieur Stella’, ging dan naar de keuken, haalde er zijn zilveren schoteltje op en bezorgde de topambtenaar zijn eerste drankje. Steevast begon de directeur zijn tweede gedeelte van de dag met een ‘lauwe Jupiler’, een bijzonder goor drankje dat helemaal niet leek op de lekkere, frisse pint die de meesten onder ons wel kennen? Het goedje werd zonder de gekende kraag in het glas gegoten door een keukenpiet, netjes op het speciaal daarvoor bestemde schaaltje gezet en samen met een witte handdoek aan de ‘superbode’ overhandigd. Die bracht het goedje, zij het heel discreet, naar het kantoor van de dorstige directeur en meteen zette die het lauwe glas aan zijn hunkerende lippen.
De zeldzame toeschouwers van dit tafereel getuigden allemaal dat het gerstennat wonderen verrichtte bij het kalende diensthoofd die zijn rug rechtte en met fonkelende oogjes naar het restant in het glas keek. Meteen was het goede humeur terug en werd hij terug de aangename, vriendelijke baas van zoveel onderdanen. De rest van de middag werd gezapig gekeuveld met zijn mede-diensthoofden en rond 13 u. begaf het selecte gezelschap zich naar een van de betere restaurants in de omgeving waar de lauwe Jupiler vervangen werd door menig duur flesje wijn. In de namiddag was het over en out. Onze vriend begaf zich weer naar kantoor maar wenste niet meer gestoord te worden gezien de belangrijkheid van zijn drukke werkzaamheden in de namiddag. In werkelijkheid gingen de voeten op het bureau, zakte hij diep weg in zijn stoel en droomde de zoetste dromen.
Van het dagelijkse tafereel werd gebruik gemaakt door enkele andere topambtenaars om het sluimerende alcoholisme binnen de instellingen aan te kaarten. Dit was volgens velen maar het topje van de ijsberg en daar moest dringend wat aan gedaan worden. Inderdaad, het gebruik van alcohol was een groot probleem. Sommigen dronken openlijk en zonder schroom, anderen deden het stiekem maar de gevolgen waren soms desastreus. Zo kenden wij een ambtenaar die alleen maar koffie dronk uit zijn thermosfles maar ’s avonds stomdronken naar huis ging. Later bleek dat de zogenaamde koffie fel aangesterkt was met whisky wat zijn wankele gang in de namiddag verklaarde.
Enkele personeelsvertegenwoordigers en diensthoofden vonden dat het zo niet verder kon en na rijp overleg werd besloten tot het oprichten van een ‘Commissie tegen het alcoholisme’. Dit orgaan zou er voor zorgen dat, wat betrof het gebruik van alcohol, er een zekere protocol diende nageleefd te worden. Deze Commissie werd paritair samengesteld en alleen mensen van onbesproken gedrag mochten er deel van uitmaken.
Onze personeelsdirecteur zag de bui al hangen en greep op zijn gekende manier in. Hij riep de leden van de Commissie één voor één in zijn kantoor en wat hij hen vertelde is een goed bewaard geheim gebleven. Het resultaat van zijn démarche was wel dat de directeur himself tot voorzitter van deze Commissie werd verkozen. Aan de buitenwereld vertelde hij dat hij inderdaad de beste voorzitter van de Commissie was vermits hij heel veel ervaring had in deze materie.
[Een bijdrage van Stefaan De Rudder]