Een koude winter voor de deur

Tijdens zijn studentenjaren werd Kobe uitgeloot en mocht hij in het kader van een uitwisselingsprogramma naar de USA en meer bepaald in Alaska. Een staat bekend voor zijn strenge winters en milde zomers.

Op een mooie nazomerdag zou hij, met een paar leden van zijn gastgezin, hout gaan kappen diep in de omliggende wouden. Naar jaarlijkse gewoonte werd in september/oktober gezorgd voor een flinke reserve brandhout voor kachel en open haard om de komende winter door te komen. 

Het was een gebied waar nog verschillende Indianenstammen leefden. Uiteraard waren zij in niets meer te vergelijken met de autochtone bevolking die wij kennen uit de cowboy en indianen filmen maar toch hadden zij nog steeds een nauwe band met de natuur. Het was bekend in de buurt dat zij nog vele kleine middeltjes hadden tegen ziektes en andere ongemakken en er werd dan ook vaak naar hen geluisterd als het over gezondheid ging.

Maar onze vriend Kobe en zijn maten waren uiteraard kerngezond en vertrokken vroeg in de ochtend naar het gebied van de Sioux Indianen waar zij hoopten op een flink aantal sterres hout voor de nakende winter. Onderweg kwamen ze regelmatig enkele roodhuiden tegen en het viel onze vriend op hoe vriendelijk zij wel waren. Zij begonnen dan ook blijgezind aan hun toch wel niet zo gemakkelijke tocht door het woud.

Tegen de middag hadden zij een kar volgeladen en besloten zij om de terugweg aan te vatten. Bij de rand van het bos aangekomen stonden er enkele indianen te keuvelen over koetjes en kalfjes en wanneer zij de mannen passeerden sprak één van hen in gebrekkig Engels ‘strenge winter, veel hout’. Onze vrienden knikten glimlachend en vervolgden hun weg.

Maar een beetje verder zei één van de vrienden ‘zeg mannen, die Indianen denken dat het een strenge winter wordt en we kennen ze. Voor zulke dingen hebben zij een feilloos voorgevoel. Zullen wij morgen niet nog een voorraad gaan halen voor alle zekerheid.’ Zo gezegd, zo gedaan en ’s anderendaags trokken zij er op uit voor een nieuwe lading.

Toen de vrienden terug aan de rand van het bos verschenen met een nieuwe lading stonden dezelfde autochtonen weer langs de kant en weerom zei dezelfde man ‘strenge winter, veel hout’. 

Terug een beetje onzeker of ze, gezien de strenge winter die door deze natuurkenners werd voorspeld, wel genoeg hout zouden hebben besloten de jongelingen om de dag erna nog maar een lading te gaan halen. 

Voor de derde maal trokken zij naar het bos en kapten een extra grote lading om toch maar die voorspelde strenge winter door te geraken.

En jawel hoor, toen zij met hun grote lading in de open natuur aankwamen stonden de heren Indianen weer te keuvelen langs de kant van de weg. En weer zeiden ze ‘strenge winter, veel hout’.

Eén van de vrienden werd toen heel nieuwsgierig en ging naar de donkere mannen toe en vroeg ‘hoe weten jullie dat, dat er een strenge winter aankomt’ waarop de Indiaan glimlachend antwoordde ‘wij weten dat omdat wij zien dat de blanke mannen veel hout halen in het bos’.

[Een bijdrage van Stefaan De Rudder]