Winter op de boerderij

Uit: Herinneringen aan het Hof te Gaesbeek
Mieke ( Marie-J) Maerten

Het is pikdonker en ijzig koud als ze haar oudere zus Rachel hoort opstaan. Zachtjes komt deze tot bij haar bed, raakt haar aan en zegt “ Henrikje, Henrikje… tijd om op te staan “. Maar Henrikje heeft helemaal geen zin om uit haar warme bed te komen. Ach, denkt ze, ik blijf nog eventjes onder de dekens liggen, nog eventjes mijmeren. Wat haat ze de boerderij toch. Waarom zijn ze naar hier verhuisd? Toen wist Henrikje het antwoord nog niet, dat zou pas later duidelijk worden. Zij draait zich om in bed en kijkt naar haar zusje Maria dat in het andere bed nog heerlijk ligt te slapen. Eigenlijk is ze wel een beetje jaloers op haar want zij moet bijna nooit helpen. Niet alleen omdat ze twee jaar jonger is, maar ook omdat ze regelmatig over hoofdpijn klaagt. Moeder vindt haar daarom te ‘fragiel’ om haar al aan het werk te zetten en zo moet Henrikje veel dingen alleen blijven doen. Nu ja, eerlijk is eerlijk. Rachel, haar oudere zus, krijgt ook geen rust want die moet nu meteen al met moeder de koeien gaan melken.

Terwijl Henrikje nog wat dieper onder de dekens glijdt denkt ze aan Julienne, haar oudste zus. Die heeft meer geluk want die voelde zich al vrij snel tot het kloosterleven geroepen en is eigenlijk niet echt mee naar Gaasbeek verhuisd. Ze is gewoon in het klooster gebleven waar ze al op pensionaat was. Later werd ze er novice, studeerde voor regentes en bleef er les geven. Dat zij kloosterzuster werd was in die jaren absoluut niet ongewoon. In vele grote gezinnen kwam het regelmatig voor dat één van de kinderen zijn of haar leven aan kerk en geloof wou wijden. Natuurlijk hadden kloosterzusters, broeders, paters en pastoors in die jaren een andere sociale status dan nu en ook in de familie kregen ze een vooraanstaande plaats. Of dat meespeelde in de ‘roeping’ is moeilijk te zeggen. Voor vele van die jonge mensen en vooral ook voor de meisjes die sowieso al minder studeer kansen kregen, was het ook een opportuniteit om verder te kunnen studeren; verpleegster, onderwijzer, regentes…. Het loon dat ze dan zouden verdienen alsook hun pensioen, kwam dan integraal aan de betrokken orde toe. In het gezin waar Henrikje opgroeide werd de wens van Julienne, de oudste dochter, echter zonder veel enthousiasme onthaald en ze kreeg niet meteen de toelating om in het klooster te treden. Liever hielden haar ouders haar op de boerderij. Maar Julienne had het goed gespeeld vond Henrikje. Ze herinnerde zich als de dag van gisteren hoe Julienne tenslotte de toelating kreeg.

Op een dag moest Armand, hun oudste broer, vader en de veearts helpen bij het castreren van een hengst. Ik ga hier nu niet in detail gaan maar weet dat ‘dierenwelzijn’ toen een onbekend begrip was en dat het castreren van dieren anders verliep dan nu het geval is. Het dier, waarvan elke poot met een koord vastgemaakt en onder controle gehouden werd, slaagde erin de poot waarvan Armand de koord moest vasthouden, los te wrikken. Armand viel, kreeg van de hengst  een krachtige stamp tegen het hoofd en zweefde dagenlang tussen leven en dood. De vader die zijn oudste zoon zo wit en levenloos op het bed zag liggen, was diep geraakt. Het was in dat moment van ‘kwetsbaarheid’ dat Julienne haar vader aansprak: “Vader ik zal heel veel bidden voor Armand, en als hij dan geneest… mag ik dan in het klooster gaan?” Vader wou zich op dat moment aan elke strohalm, waarvan hij dacht dat het zijn zoon misschien zou beter maken, vastklampen. Hij had op het slagveld veel lijden gezien, maar dit… dit jonge leven daar zien liggen, zijn vlees en bloed… Hij aarzelt niet lang en stemt toe. Weken verlopen, het is bang afwachten en dan, bijna tegen elke verwachting in, werd Armand beter en genas. Voor hen was het een klein wonder. Vader en moeder konden niet anders dan hun belofte aan hun oudste en aan God, nakomen. Zo werd Julienne dan toch kloosterzuster. Henrikje herinnert zich ook nog de dag dat ze haar moeder met gezonde tegenzin lakens, ondergoed, handdoeken, zakdoeken, noem maar op, in een hele grote hutkoffer zag leggen. Een bruidsschat zo noemde zij het. Die moest Julienne naar het klooster meenemen. Henrikje, zelf een heel gelovig meisje, begreep niet goed dat Julienne, die bruid werd van God en de belofte van armoede en gehoorzaamheid zou afleggen, zo’n aanzienlijke kist met spullen nodig had. Ach, soms kan je die volwassenen gewoon niet begrijpen, denkt ze meewarend. Maar één ding is zeker, Julienne is aan al het zware werk ontsnapt en nu moeten zij en Rachel het alleen redden. Wat moeder en Henrikje op dat ogenblik nog niet wisten is dat er jaren later nog eens een koffer gevuld zou worden. Ook al moesten daar gewoon de kleren in die Rachel nodig had tot het ogenblik dat ze als novice het habijt van de orde van Sint Franciscus kon dragen. Al moest er minder in die koffer, het was er één die moeder wenend vulde. Intriest was ze dat haar mooie meisje, haar lieve Rachelleke, zich ook geroepen voelde en als non naar het verre Afrika wou.

Maar dat was nog veraf, nu was Rachel er nog en de twee zussen waren als twee handen op één buik en steunden elkaar door dik en dun.

Genoeg gemijmerd denkt Henrikje, het is tijd om op te staan. 

Oei, de tijd vliegt voorbij, straks komen vader en moeder binnen en brandt de kachel nog steeds niet en is koffie niet klaar. Ze staat snel op, schiet in haar kleren en voelt de koude niet die haar omhult. Snel haalt ze het gedroogde ‘hetselhout’ dat ze de avond voordien, na het melken van de koeien, had klaar gelegd. Het hetselhout of hakselhout is het snoeihout van de hagen dat eens het goed droog is, op de juiste lengte moet gebroken worden. Dan moet het zo in de kachel gestapeld worden dat lucht er overal door kan en het vuur zich weer op gang kan trekken. Het is niet altijd gemakkelijk om weer vuur in de kachel te krijgen zodat de kolen weer roodgloeiend worden en warmte afgeven. Net vandaag, als ze al laat is, krijgt ze er de vlam niet in. Ze voelt paniek opkomen. Wat als ze niet klaar is tegen dat vader binnenkomt? Ze is bang van hem. Wat nu? Rachel kan haar ook niet helpen want die is nog met mama de koeien aan het melken. Ze is wanhopig, probeert het nog eens maar de vlam wil niet pakken. Er zit maar één ding op.

Gauw gaat ze op zoek naar Baptiste, de ‘koejodder’ ( stalknecht). Baptiste is zo één van die mannen die er voor hun tijd oud uitzien, maar die dan met de jaren ook niet meer schijnen te veranderen. Hij werkte reeds voor de vorige pachter van de hoeve en werd toen als enige inwonende knecht in de familie opgenomen. Met zijn door zon en wind getaand gezicht en steeds in zichzelf mompelend, kon hij wat nurks overkomen. Maar niet voor de kinderen. Toen hij ze zag, verzachtte zijn blik. Met lede ogen moest hij toezien hoe de meisjes taken opgedragen kregen die dikwijls boven hun krachten gingen. Gelukkig wisten de kinderen wel dat ze steeds op Baptiste konden rekenen als hij in de buurt was.

Vandaar dat Henrikje die ochtend naar hem op zoek gaat, ze kijkt rond, het is nog donker en ziet weinig in het schaarse maanlicht. Waar kan hij toch zijn… “Baptiste, Baptiste”, roept ze zachtjes. De tranen staan in haar ogen en rollen dan langzaam over haar wangen. “ Baptiste, Baptiste, help…”. Vanuit de schuur hoort hij de wanhoop in haar stemmetje en met zijn eeuwige muts stevig over zijn oren getrokken, komt hij op zijn klompen aangelopen. “Maar Henrikje, kindje toch, wat is er?” Eigenlijk weet hij het wel, het is niet de eerste keer dat hij het kind moet helpen met de kachel. Tussen zijn tanden hoor je hem foeteren: “hoe kunnen die ouders dat doen, amper negen is dat kind. Hoe moet ze die kachel in de morgen weer aan de praat krijgen als het vuur eruit is? “Vlug, vlug Baptiste, kom” zegt Henrikje en trekt hem mee naar binnen. Al snel krijgt Baptiste het vuur weer op gang, glimlacht naar Henrikje en maakt zich dan snel weer uit de voeten terwijl Henrikje water voor de koffie op de kachel zet.

De tafel is gedekt, de koeien zijn gemolken, de meisjes zijn terug van de mis. Armand heeft voor de paarden gezorgd, want dat is zijn taak. Op de boerderij is er, zoals in het leger, een strikte taakverdeling. Deze taakverdeling heeft weinig met leeftijd en kennis te maken maar is uitsluitend gebaseerd op het biologische onderscheid jongen/meisje.
Na het ontbijt ruimen de meisjes de tafel af en worden wat uitbundiger want ze mogen bijna naar de school. Terwijl Maria door moeder in haar jasje geholpen wordt, maken Henrikje en Rachel nog even tijd om met een vinger de contouren van de ijsbloemen op de ramen te volgen. Hoe mooi zijn ze deze ochtend. Dan ademen ze op het raam en wrijven met hun voorarm over de ijsbloemen heen om deze te doen schitteren. Maar het is nog te donker buiten en ze krijgen dus niet het verhoopte resultaat. Maria is klaar en daar stormen de kinderen de deur uit.

De school is niet ver van huis maar toch juist ver genoeg om onderweg, ongezien door de ouders, wat kattenkwaad uit te halen. “Kijk” roept iemand  “het ijs op de sloot lijkt dik genoeg om erover te glijden” dus gaan ze snel de sloot en gillend en lachend duwen en trekken ze aan elkaar. Maar al snel willen ze iets anders doen want door de sneeuw glijdt het ijs minder dan verwacht. Daar vliegt de eerste sneeuwbal door de lucht en er volgt een sneeuwballengevecht in regel tot Rachel plots de schoolbel hoort. Als losgeslagen veulens komen ze al glijdend en rennend bij de school aan waar de meester hen met een wat verbolgen blik aankijkt. Maar echt kwaad is hij niet, hij doet alsof. Hij weet wel dat de kinderen al heel wat werk verzet hebben voor ze op de speelplaats komen. De bel gaat nog eens, de kinderen gaan in de rij staan en stappen min of meer rustig, de klas binnen.

[Een bijdrage van Mieke (Marie-J) Maerten]