Over kinderen en kleinkinderen

Leven en liefde in tijden van Corona VII

De kwakkelende zomer rept zich naar zijn einde. In de tuin is het tuinpad al bedekt met een zacht tapijt van kleurige blaadjes. Wat is deze zomer snel voorbij. Met de herfst in het verschiet komt ook het nieuwe schooljaar in zicht. Ouders moeten niet langer naar opvang voor de kinderen zoeken. Kleinkinderen die bij oma en/of opa logeerden kunnen voor langere tijd mama, papa én het eigen bed terugvinden. Want hoe goed wij als grootouders ook voor onze kleinkinderen zorgen, het is normaal dat ze hun ouders en bij het groter worden ook de eigen spulletjes en de eigen omgeving missen. Daar is absoluut niets mis mee.

De uitbundige manier waarop de kleinkinderen hun mama en papa na enkele dagen van afwezigheid telkens weer begroeten en omhelzen, ontlokt mij trouwens telkens weer een glimlach.

Tijdens de COVID zomers werden grootouders misschien nog iets meer dan anders ingeschakeld om kleinkinderen op te vangen. Nochtans konden jeugdkampen en speelpleinen onder streng protocol toch plaatsvinden. Maar met de wisselende inzichten omtrent het ‘coronavirus en kinderen’ en de daarmee gepaard gaande wisselende regels, waren vele jonge ouders toch nog ietwat ongerust om hun kroost aan jeugd-en of sportkamp toe te vertrouwen. Dat ouders via persconferenties en media niet langer met schuldgevoelens opgezadeld werden bij het inschakelen van de grootouders die meestal toch ingeënt waren, hielp wellicht mee in de keuze om ook dit jaar nog even te wachten met kamp of kolonie.

Straks gaan ook mijn kleinkinderen weer naar huis en komen deze vakantie niet meer terug. Ik draai nog een laatste wasmachine zodat de kleren proper in de valies kunnen. Terwijl ik dan de was aan de waslijn hang bedenk ik dat ik ondanks alle vermoeidheid toch wel geniet van dat jonge leven in huis. Dat jonge leven dat mij regelmatig uit mijn comfortzone dwingt en mij ertoe brengt vastgebakken gewoontes in vraag te stellen en te doorbreken.

De zon schijnt. De wapperende was geeft mij een onbestemd geluksgevoel dat mij terugbrengt naar de tijd dat ik de pisdoeken van mijn kinderen op het grasveld te bleken legde. Tijden veranderen. Hoe zal de wereld eruit zien als onze kleinkinderen als volwassenen in het leven zullen staan. Kunnen we voorbij het gekende denken om een beeld te krijgen van die toekomstige wereld? Het is een moeilijke oefening.

Ik heb het dan nog niet eens over de klimatologische catastrofe die ons langs alle kanten wordt voorspeld en die ons, maar vooral ook onze kinderen en kleinkinderen zal dwingen om op een andere manier met grondstoffen, met water, lucht en aarde om te springen. Wat met het zich steeds verder ontwikkelende domein van de A.I. (artificiële intelligentie) en haar invloed op de wereld? Robots en robotisering, mechanisch of gebaseerd op A.I. zijn in alle sectoren van de maatschappij, medische wereld en onderwijs inbegrepen, terug te vinden. Hoe die evolutie verder zal verlopen kan ik mij niet echt voorstellen. De ontelbare mogelijkheden zijn wellicht zelfs nog onbekend voor hen die werkelijk begrijpen waar het allemaal om draait. Wat met de verdere robotisering van de communicatie met en in overheidsinstellingen, nutsbedrijven, banken en verzekeringsinstellingen? Versta mij niet verkeerd. Dat is niet noodzakelijk slecht te noemen maar best kom je niet met een vraag die niet in een frame kan gegoten worden. Dan kan je al snel in Kafkaiaanse situaties terechtkomen waarbij het instandhouden van de regels die het voortbestaan van een systeem moeten verzekeren, belangrijker lijken te zijn dan het denken in termen van ‘wat menselijk wenselijk’ is.

Zich een voorstelling vormen van de toekomstige wereld blijft moeilijk. Ik troost mij met de gedachte dat onze grootouders, tenzij ze visionairs waren, zich waarschijnlijk ook moeilijk de wereld zoals die nu is, hadden kunnen inbeelden.

Denken over de toekomstige wereld doet mij beseffen dat die wereld onze kinderen en kleinkinderen toebehoort. Daarin moeten we onze kinderen vertrouwen geven. Zij staan dichter bij de toekomst van onze kleinkinderen dan wijzelf. Wij denken wel eens dat we door onze levenservaring de dingen beter te weten… en misschien is dat ‘soms’ ook zo. Maar onze levenservaring is gekaderd binnen de gegevenheden van de maatschappij waarin wij opgroeiden en functione(e)r(d)en. Onze kinderen en vooral onze kleinkinderen groeien op in andere tijden, in een andere wereld.

Het enige wat we echt kunnen is onze kinderen en kleinkinderen graag zien, ze de ruimte geven om eigen visies vorm te geven, hen steunen in hun betrachting om een eigen leven uit te bouwen en naast hen staan wanneer zij hun plaats in de maatschappij claimen.

Dit brengt mij terug bij een tekst van Kahlil Gibran die ik een halve eeuw geleden voor het eerst las en waar mijn mijmeringen mij opnieuw naartoe geleid hebben.

OVER DE KINDEREN

Je kinderen zijn je kinderen niet.
Zij zijn de zonen en dochters van ’s levens hunkering naar zichzelf.
Zij komen door je, maar zijn niet van je,
en hoewel ze bij je zijn, behoren ze je niet toe.

Je mag hen je liefde geven, maar niet je gedachten,
want zij hebben hun eigen gedachten.
Je mag hun lichamen huisvesten, maar niet hun zielen,
want hun zielen toeven in het huis van morgen,
dat je niet bezoeken kunt, zelfs niet in je dromen.

Je mag proberen gelijk hun te worden, maar tracht niet hen aan jou gelijk te maken.
Want het leven gaat niet terug,
noch blijft het dralen bij gisteren.

Jullie zijn de bogen, waarmee je kinderen als levende pijlen worden weggeschoten.
De boogschutter ziet het doel op de weg van het oneindige en hij buigt je met zijn kracht, opdat zijn pijlen snel en ver zullen vliegen.

Laat het gebogen worden door de hand van de boogschutter een vreugde voor je zijn:
Want zoals hij de vliegende pijl liefheeft, zo mint hij ook de boog die standvastig is

Uit : De Profeet (1923)

[Een bijdrage van Mieke (Marie-Jeanne) Maerten — 24 augustus 2021]