Met Meter Dumberg de wereld rond

Het was een mooie zomerdag toen ik ergens in de maand juli van het jaar 1958 op wereldreis vertrok samen met mijn grootmoeder, Meter Dumberg.  Een blauwe lucht met wat slierten ochtendnevel voorspelden een zonnige dag.  Wat een meevaller, want het had ook een druilerige dag kunnen worden, zoals Armand Pien had voorspeld.  Ik was net tien geworden. Nieuwe dingen wekten mijn aandacht, en mijn honger naar kennis was onverzadigbaar.  Die dag was ik vroeg wakker want ik had uitgekeken naar dit grote avontuur.  Mijn oma had me wel al voorbereid op de reis, en ik had zelfs op televisie beelden gezien van de exotische plekken die we allemaal zouden aandoen.

Die ochtend namen we afscheid van de familie en vertrokken vastberaden en gezwind in de richting van de bushalte.  Vanuit de Groenendaalsesteenweg sloegen we de Jules Delcordestraat in.  Nu nog een heuse klim tot aan de Brusselsesteenweg tegenover de manege.  Het was nog vroeg. We stonden alleen aan de bushalte en keken naar de paarden die af- en aanliepen.   Het gekletter van de hoeven op de oude kasseien klonk ons vertrouwd in de oren.  De jockeys kwamen dan ook iedere morgen langs in onze straat, altijd stipt op hetzelfde uur. Paarden maakten nu eenmaal deel uit van onze leefwereld.

De bus Van Charles Preumont liet niet lang op zich wachten, en voor we het beseften stonden we al aan het Wienerplein in Bosvoorde.  Nu nog tram 16 nemen naar Rogier en dan overstappen op nog een andere tram.   Het was een hele onderneming, maar al bij al viel het nog mee.  Je gaat toch niet iedere dag op wereldreis.  De tram vanaf Rogier zat eivol.  Iedereen was zenuwachtig, een beetje onzeker over hoe het allemaal zou verlopen.  Naarmate we dichter bij het eindpunt kwamen probeerde ik een glimp op te vangen van het Atomium, de grote blikvanger van Expo 58.  Maar andere kinderen deden net hetzelfde, met als gevolg dat niemand wat dan ook zag, en ik mijn ongeduld nog wat moest intomen.  Na een zenuwslopende rit, waaraan maar geen einde leek te komen, sloeg de tram opeens linksaf om een paar seconden nadien tot stilstand te komen.  We waren er!  Het echte avontuur kon nu beginnen.  

Een bus van Charles Preumont aan het Wienerplein (Bosvoorde)

Een mensenmasse stroomde nu de ingang van Expo 58 binnen.  Het werd drummen voor de aankoop van de toegangskaartjes. Gelukkig had Meter Dumberg een tip van een vriendin gekregen, zodat ze binnen de kortste tijd met twee kaartjes stond te zwaaien. We wisten niet waarheen het eerst kijken, maar dank zij een plannetje dat ze van dezelfde vriendin had gekregen vond Meter Dumberg aardig haar weg in het tumult.   De bollen van het Atomium maakten indruk op ons.  Zoiets hadden we nog nooit gezien.  Zou het wel veilig zijn om naar boven te klimmen in de hoogste bol?  Ik moest niet veel aandringen. Oma haalde meteen twee kaartjes voor de lift.  De klim was indrukwekkend en het uitzicht vanuit de hoogste bol was spectaculair.  Nu zagen we ook de bebouwde vlakte waar het ene paviljoen naast het andere om aandacht vroeg.  Hier zouden we de wijde wereld ontdekken.

Met Meter Dumberg

We hadden duidelijke afspraken gemaakt, mijn oma en ik.  Ik zou de hele tijd bij haar blijven, en liefst nog aan haar hand lopen.  We zouden mekaar nooit uit het oog verliezen.  Want het zou onmogelijk zijn om mekaar terug te vinden in zo’n mensenmassa.  Indien dit toch zou gebeuren, dan hadden we een plaats bedacht waar we mekaar zouden terugzien.  Het is nooit zover gekomen.  Meter Dumberg bleek een ideale gids en ik een gedreven toerist.  Alle informatie die ze voordien had ingewonnen kon ze op het gepaste moment vrijgeven.  En ik bleef maar vragen stellen.  Ze was duidelijk in haar nopjes wanneer ik om uitleg vroeg en zij haar antwoord klaar had.  Als een volleerde gids liep ze kaarsrecht door de hallen en wees naar de dingen die haar aandacht trokken.   Af en toe keek ze met een oog door haar goudgerande monocle naar het plannetje, kwestie van zich te vergewissen dat we nog in de juiste richting liepen. We genoten beiden van ons bezoek, en van elkaars gezelschap. Er viel heel wat te beleven en de tijd was kort.  We vielen van de ene verbazing in de andere.  Ook voor mijn grootmoeder die twee wereldoorlogen en de Spaanse Griep had overleefd was dit bezoek de ontdekking van een onbekende wereld.

Het paviljoen van de Soviet-Unie had ingezet op monumentale grootsheid.  In de gigantische inkomhal kwam je naast een reusachtig bronzen beeld van Lenin te staan.  Alles was erop voorzien om de bezoeker te imponeren.  Op een paar meter daar vandaan een replica van de Spoetnik 2 die net een reis in de ruimte had gemaakt met de hond Laika aan boord. Een aantal bronzen sculpturen verheerlijkten het proletariaat van boeren en arbeiders.  Ondank mijn leeftijd had ik al een zekere vertrouwdheid met de Soviet-Unie want ik luisterde geregeld naar de Nederlandstalige uitzendingen van Radio Moskou.  De uitzendingen waren saai, maar de nationale hymne aan het begin van elke uitzending bezorgde me kippevel, zo mooi en indrukwekkend vond ik het. De Koude Oorlog woedde volop en zowel de Russen als de Amerikanen vochten een propagandaoorlog uit.  Alles werd erom gedaan om de bezoekers te overtuigen van de weldaden van voor de enen het communisme, voor de anderen het kapitalisme.  

Het paviljoen van de VS lag in de onmiddellijke nabijheid van de Soviet Russische aartsvijand. Tussen beide gebouwen in lag een vijver met wervelende fonteinen.  Symbolischer kon moeilijk.  Het Amerikaanse paviljoen probeerde ons op een subtiele manier te verleiden.  In een soort hedendaags Colosseum ontdekten we de nieuwste technologieën, met ondermeer de eerste computers en kleurentelevisies. De bezoekers werden verwend met hamburgers en hotdogs.  Veel aandacht ging naar moderne kunst, jazz en film.  Het huis van de toekomst gaf een voorsmaakje van wat ooit onze leefwereld zou worden.  In een aanpalend cirkelvormig gebouw, Circarama, werd de American way of life op ons losgelaten.  Het werd voor mij een intense beleving die me nooit meer helemaal los zou laten.  De United States of America werd nadien mijn tweede vaderland.  Na onze virtuele reis door Amerika deden we nog een aantal paviljoenen aan, maar geen van allen was opgewassen tegen de dynamiek en het geloof in de toekomst die we net hadden ervaren in het Amerikaanse paviljoen.  De golfslagmachine van de Nederlanders, de klokkentoren van de Heilige Stoel, de boeddhistische tempel van Ceylon, de monumentale Pijl van de Burgerlijke Bouwkunde, het waren stuk voor stuk unieke belevenissen.  Maar de Amerikanen hadden, althans voor wat mij betreft, de propagandaslag gewonnen.  Niet alleen de inhoud zelf, maar ook de manier waarop die inhoud aan de man werd gebracht had me doen overhellen aan de zijde van Amerika.  

Tegen het einde van de namiddag stapten we Oud-Belgie binnen voor een Brusselse wafel met slagroom.  Langzaam begon het tot ons door te dringen dat onze tijd beperkt was en dat we onmogelijk nog het paviljoen van Belgisch-Congo en een resem andere dingen die op ons lijstje stonden konden bezoeken.  Met enige tegenzin en met de vaste overtuiging dat we nog eens zouden terugkomen om de rest te bezoeken werd de terugtocht ingezet.  Meter Dumberg was moe geworden en hoopte op een zitje op de tram.  Tot onze grote verrassing viel de terugreis nogal mee.  We hadden een zitplaats kunnen bemachtigen, en nu pas sloeg de vermoeidheid toe en begon het overal pijn te doen.  We hadden kilometers afgelegd, en vooral intens onze ogen uitgekeken.  Ik dommelde langzaam in rustend op oma’s schouder en werd gewekt toen we Rogier bereikten.  Het vervolg van de terugreis gebeurde vlot.  De bus van Charles Preumont bracht ons terug naar Hoeilaart.  Nog maanden nadien zou ik terugblikken op deze inspirerende wereldreis.  Mijn lieve grootmoeder heeft mij het grootste cadeau gegeven waar ik op dat moment behoefte aan had.  Ze heeft waarschijnlijk nooit beseft hoe groot haar bijdrage is geweest aan mijn drang naar kennis, de uitbouw van mijn mijn professioneel leven, en mijn kijk op de wereld.

[Een bijdrage van Eddy Olislaeger]