De geur van haring – Najaar 1942

De lucht is grijs en de bomen kleuren rood, geel en bruin. Terwijl Net door het raam tuurt wordt ze door weemoed overvallen. Neen, nooit had ze gedacht een tweede oorlog te moeten meemaken. Met de winter voor de deur zal het nog moeilijker worden om haar gezin en de ‘gasten’ (mensen die op de boerderij werken), voedzame maaltijden voor te schotelen. Gelukkig helpt haar dochter Henrikje om vlees en bloem uit de handen van de corporatie ( NLVC) te houden. Neen, vader mag dat niet weten, drukt ze haar dochter op het hart, anders zou er wat zwaaien. Maar hoe kan de boer, zonder ook maar iets te vermoeden, dagelijks samen met zijn werkvolk en zijn negen nog inwonende kinderen mee aan de tafel blijven aanschuiven?! Doet hij alsof? De voedselvoorziening was tijdens die eerste oorlogsjaren ronduit rampzalig. Door de Britse blokkade wordt België van de broodnodige voedselimport afgesneden en de overheid faalt compleet in de organisatie van de voedselbedeling. De Nationale Landbouw -en Voedsel Corporatie ( NLVC), een organisatie dikwijls door Duitsgezinde functionarissen bemand, slaagt niet in haar pogingen om via geleide teeltplannen de landbouwproductie te heroriënteren. Boeren worden gedwongen om aan te sluiten bij de corporatie en hun reeds bestaande landbouworganisaties worden ontbonden. De leveringsquota, waarbij op basis van een geschatte opbrengst vastgesteld wordt hoeveel gewassen en/ of geteelde dieren tegen een minieme vergoeding afgestaan moet worden aan de organisatie, stuiten op algemeen boerenverzet. Ook Net en haar man vinden het maar niets, maar er is geen ontkomen aan. De ingevoerde zegels ( voedselbonnen)  zijn ook slechts een pleister op een houten been, denkt Net, want vele producten waarop ze recht op geven zijn niet eens voorradig. Zo krijgt de gemiddelde volwassene slechts ongeveer de helft van de benodigde calorieën binnen. Hoe moet een mens zo werken? Rooskleurig is het allemaal niet, maar gelukkig hebben zij de boerderij. Ze schrikt uit haar gedachten op als Rachel, de tweede van haar vijf dochters, de kamer binnenkomt. Zij hielp haar die ochtend bij het melken van de koeien en moet nu de tram naar Laken nemen. “Dag moeder”, zegt ze glimlachend. “Dag Rachel, dag kind”, zegt moeder en verzinkt weer in gedachten. Ja, deze oorlog zal ook nog een tijdje duren, vreest ze. 

Ring, Ring…de telefoon brengt haar naar het hier en nu, ze neemt de hoorn op en hoort Madeleine’s stem : “Net?” “ja, ja, ’t is ik hoor Madeleine”, antwoordt ze. “Zeg Net, moet ge geen haring hebben voor uw volk. We krijgen morgen een grote lading binnen en ge hebt er geen zegels voor nodig. Als ge wilt, zet ik een emmer opzij”. Natuurlijk moet Net niet lang over het voorstel nadenken en er wordt afgesproken dat ze de volgende dag naar Brussel komt, naar de viswinkel van Madeleine en Jef. Zo gezegd, zo gedaan. ‘s Anderendaags na het melken neemt ze de tram. Ze is wel blij even weg te kunnen van de boerderij. Bij Madeleine aangekomen hebben de vrouwen elkaar natuurlijk heel wat te vertellen want zo dikwijls zien ze elkaar nu ook weer niet. Tussen het praten door moet Madeleine haar klanten bedienen en al snel is het toch weer tijd voor Net om te vertrekken. Madeleine vult snel de meegebrachte emmer met haring. ‘Oei, wat is die zwaar’ denkt Net als ze recht staat om terug naar huis te gaan. Ze hijst zich op de tram, vindt nog een zitplaats en zet de emmer neer. ‘Hmmm, de tram ruikt naar haring’ denkt ze, ‘komt dat van mijn emmer’? Dan kijkt ze rond en ziet dat ze niet de enige is die haring haalde. Ondanks de wel zeer aanwezige visgeur zit ze genietend van de welkome rust, met gesloten ogen, de rit uit. Tevreden maar ook moe, komt ze die avond thuis. De haring wordt niet meer gekuist, die wacht wel tot morgen en vader zet de emmer in de koele kelder.

De volgende dag wordt Net met de aangename gedachte wakker dat iedereen vandaag naar zijn eigen honger eten kan. Wat een luxe. Maar dan is het wel hoog tijd dat ze de ´patatten´ wast en de haringen kuist, anders raakt het eten niet op tijd klaar. Ze rept zich naar de kelder. Aan de onderste treden van de keldertrap gekomen, voelt ze echter onraad. Oei, ligt daar geen haring op de grond? … en wat is dat in die andere hoek… een vissenkop? …daar nog één? Ze kijkt in de emmer. Die is LEEG… ze gelooft haar eigen ogen niet en kijkt nog eens goed rond. Buiten de drie cadavers op de grond valt er geen enkel spoor van vis te bespeuren. Wat moet ze voor de kinderen en de gasten straks koken en waar is de vis naartoe? Dit kan toch niet …

Al snel roept ze de hulp van vader in. Deze speurt meticuleus en gewapend met een zaklamp de muren af. Eén ding weet hij zeker; vis verdwijnt niet zomaar. Eindelijk komt hij bij de laatste te inspecteren muur, deze die aan de voorkant van het erf gelegen is. “Hmm…is dat geen gat?” vraagt hij aan Wannes, de knecht die erbij geroepen werd. Het is een klein gat en omdat hij er meer wil van weten, maakt hij het wat groter. “Zie jij iets Wannes?” vraagt hij. Op datzelfde moment zien ze het allebei, het is niet zomaar een gat, neen? Neen! Het lijkt op het begin van een kleine tunnel. Terwijl Wannes bijlicht, maakt vader het gat nog groter en graaft het tunneltje wat breder uit en dit tot voorbij de buitenmuur. Aha!!! roept vader. “Zie je wel… graten, vissenkoppen en … rattenkeutels”. Het is duidelijk wie de dieven zijn. Toch nog even verder graven…OEI… daar stuiten ze op een ondergronds waterloopje. Nu is het helemaal duidelijk hoe de ratten tot in de kelder kwamen.Iedereen die op de boerderij aanwezig is wordt gemobiliseerd om alle mogelijke glasscherven en puntige stenen die op het erf te vinden zijn, te verzamelen. Deze worden dan zover mogelijk in de tunnel gestoken zodat de ratten er niet meer ongehavend door kunnen. Met zorg wordt de het gat in de muur dicht gemetst. OEF… dat probleem is opgelost. De voormiddag is ondertussen voorbij gevlogen en het is etenstijd. Die dag komt er uiteraard geen haring op het bord en ze moeten het stellen met aardappelen en eieren.

Toen ik het verhaal hoorde wekte het mijn verwondering op, het intrigeerde mij ook. Mijn zoektocht naar antwoorden bracht mij bij de wonderbaarlijke haringvangsten van de tweede wereldoorlog.

Vanaf het begin van de oorlog eisten de Duitsers in het kader van de operatie ‘Seelöwe’ die de invasie van Engeland voorbereidde, alle grote en middelgrote trailers op. Hierdoor bleven enkel de kleinere vissersboten beschikbaar en moesten vissers zich noodgedwongen beperken tot kustvisserij. De tot een minimum herleide zeevisserij zorgde voor een sterke daling in de aanvoer van zeevis. Dit had wel als positief effect dat de visbestanden, dus ook de haring, hierdoor de kans kregen om van de overbevissing van 1939, te herstellen.


“Verse vis bestaat voor de gewone man nog alleen in zijn verbeelding en hij moet vrede nemen met gedroogde vis”, zo lezen we in het boek ‘België in de tweede wereldoorlog’. “Maar in het najaar van 1942 gebeurde het wonder. De Belgische vissers halen een vangst van ongeveer 40.000 ton haringen binnen. Het land wordt overspoeld met haringen. De huizen, de treinen, de trams, de vrachtwagens, de mensen, het ruikt in de winter van 1942 op 1943 allemaal naar haring. De haring is de rijkdom van de oorlogstafels; men eet haring ’s morgens, ’s middags, ’s avonds. Dank zij deze wonderbare haringvangst zijn duizenden Belgen, weliswaar vermagerd en gehavend, maar levend uit de oorlog gekomen”. Kranten brengen vele en soms zelfs heel bizarre recepten om haring te bereiden en geven raad hoe haring met andere ingrediënten die op de bon staan, af te wisselen. Volgens ‘De Bliedemaker’ barstte de Noordzee reeds in de eerste oorlogswinter van de haring. “Men kon de haring op bepaalde dagen zomaar te voet, vanuit de “zwems en de kellen” , met emmers opscheppen. De haring strandde soms zelfs in zo’n grote getale op het zand, dat je met de blote hand de vis rapen kon.” Op zoek naar gratis vis kwamen velen naar de westkust afgezakt. Zelfs met reddingsbootjes achtergebleven na de evacuatie uit Duinkerke, trokken mensen de zee op om een deel van deze wonderbaarlijke voorraad vis binnen te halen. In tegenstelling tot vele andere voedingsmiddelen was de haring immers niet gerantsoeneerd en dat eerste jaar was er ook geen enkel probleem om de haring via allerlei kanalen te verdelen of te verkopen. Dat veranderde echter snel en algauw moesten de vissers een ‘Schein’ (pas) met identiteitsfoto hebben en mochten ze nog enkel met roeibootjes uitvaren. Kompas en radio waren natuurlijk verboden en de bootjes mochten zich maximaal 400 à 500 meter van de strandlijn verwijderen. Van Nieuwpoort tot De Panne bracht de overvloedige haringvangst voorspoed voor vissers en andere ambachtslui. Vrouwen gingen weer uitgebreid netten maken en moesten op zoek naar het nodige garen wat dan weer de productie van het garen aanzwengelde. Roeibootjes werden door timmerlieden aangepast om een maximale vangst aan wal te kunnen brengen, alle oude bootjes die er maar te vinden waren werden hersteld en onderstellen van badkarren werden gebruikt om de bootjes in zee te trekken. 

Sinds die winter van 1942-43 moest alle gevangen garnaal en vis (haring incluis) bij de Corporatie , die ook aan de kust aanwezig was, afgegeven worden. Deze zorgde dan voor de verdere bedeling over gans het land. Het zal jullie wellicht niet verwonderen dat de Corporatie slechts een deel van de totale vangst kreeg en dat onderweg menige mand met vis van de kar viel of door vissers, soms onder het alziend oog van Duitsers, ‘per ongeluk’ omgestoten werd zodat de vis kon verdwijnen in de zakken of boodschappentassen van ‘toevallige’ voorbijgangers.


Tijdens gans deze oorlogsperiode bleef de Noordzee de Belgen rijkelijk van haring voorzien. Sommige landgenoten kunnen sindsdien de geur van haring nauwelijks meer verdragen maar mij vertelt de geur van de haring het verhaal van mijn oma, mijn mama en van al die mensen die dank zij de haring door de oorlog kwamen.

[Een bijdrage van Mieke ( Marie-J) Maerten]

23 oktober 2020

 Literatuurlijst
→ Roger Jansoone, Het dagelijks leven in Oostende tijdens de bezetting, deel 9 (1940-1944) , PDF document

https://sites.google.com/site/debliedemaker/geschiedenis-1/haringvangst-in-de-oorlog

→ H. Jacquemyns, (1980), België in de tweede wereldoorlog 2: Een bezet land,De Nederlandse boekhandel, Kapellen https://dbnl.org/tekst/jacq003belg01_01/colofon.php

→ Getuigenis van M.B. bij de auteur gekend, kind in Oostende gedurende de oorlogstijd.

→ Pierre Stéphany, (1991), 1941, Les misères et les chagrins de l’année la plus noire, Paul Legrain, Bruxelles.