Alkoholieker

Het waren gouden tijden. De jaren ’60 staan bekend als ‘the golden sixties’. De oorlogsjaren lagen al een hele tijd achter de rug en de Belgische economie floreerde als nooit tevoren. Het was bijna alle dagen genieten geblazen. Helaas was er ook een keerzijde aan dat oeverloze genot. Sommige mensen kenden geen maat meer en aten en dronken zich zowat iedere dag te pletter. 

Zo ook onze vriend Kobe. Hij was al zeer jong aan het werk en leerde al gauw de geneugten van alcohol kennen. Tijdens zijn legerdienst steeg zijn debiet dagelijks. Door zijn medesoldaten werd hem geleerd hoe je gemakkelijk plezier kon maken en de pintjes vloeiden rijkelijk in de kantine. Hij had dan ook nog het geluk, of de pech, te mogen zorgen voor de drank in de kantine van de officieren. Iedere dag werd hij geconfronteerd met rijkelijk gedekte tafelen en liters drank van allerlei slag. In de voormiddag al werd er duchtig geaperitiefd en een paar flessen wijn bij de maaltijd en een flinke pousse-café nadien zorgde voor een lichte roes die ’s avonds weggedronken werd met liters bier. Iedere dag weer…

Kobe was een flinke landsverdediger en de officieren mochten hem heel graag. Kortom, na een jaartje legerdienst was hij een volleerde alcoholieker die helaas hele dagen bezig was een flinke kater te temmen om dan ’s avonds een nieuw diertje in huis te halen. Zjef Vanuytsel bezingt het fenomeen op een prachtige manier in zijn liedje ‘houten kop’.

Dat een met bier overgoten legerdienst zijn sporen naliet was in die tijd niet ongewoon en velen zetten hun liederlijk leven na het verdedigen van hun land fanatiek verder.

Bij het afzwaaien zette onze vriend en enkele companen de bloemetjes nog eens flink buiten en in de ochtend werden ze manu militari uit een of ander café buitengewerkt en stonden ze een beetje verbouwereerd en helaas zonder drank op de stoep. ‘De fanfare van honger en dorst’ op zijn best. Gelukkig waren er in die tijd krantenwinkels met een afdeling alcoholische dranken die al vroeg in de ochtend de deuren openden voor de eerste klanten. Kobe aarzelde niet en schafte zich, met zijn laatste centen, een mooie fles whisky aan voor onderweg. 

Voor alle veiligheid stopte hij de fles diep in zijn achterzak en laveerde hij samen met de bende ex-miliciens naar het dichtstbijzijnde park voor een mooi zitje op een houten bank. Om daar te komen diende het lallende gezelschap een steile trap naar beneden te gaan. Helaas was de tred van Kobe heel onzeker geworden en bij de derde trede ging het mis. Een bijna acrobatische misstap deed hem op zijn achterste belanden en een beetje versuft stond hij op en realiseerde zich wat er gebeurd was. In paniek greep hij naar zijn achterzak en voelde meteen nattigheid. Het vocht liep langs zijn billen en knieën naar beneden. Hij dacht meteen aan zijn dierbare fles en riep  ‘O mijn God, ik hoop dat het bloed is’.

[Een bijdrage van Stefaan De Rudder]