Kobe zijn dag begon zoals alle andere. Alvorens zich naar zijn bureau te begeven ging hij eerst naar de cafetaria om zijn eerste van wel meerdere dagelijkse koffies te drinken. Daar kreeg hij steevast het gezelschap van zijn baas. Die man, een Nederlander, had een onvoorspelbaar ochtendhumeur, en dat humeur kon verschillen van dag tot dag al naargelang de hoeveelheid drank die hij de dag voordien had genuttigd. Soms was hij rustig en las hij aan de koffietafel uitgebreid de krant. Andere dagen kon hij wel heel nukkig uit de hoek komen en deed hij moeilijk over alles en nog wat. Dat waren vooral de ochtenden na een avond zeer zwaar doorzakken.
Kobe was zijn rechtstreekse medewerker en bezette het bureau naast de nukkige chef. Dat zorgde voor heel wat weetjes en informatie waarover Kobe vooral geacht werd heel discreet te blijven. Iedere dag rond 11u.30 werd de kater die de baas al enkele uren meezeulde helemaal wakker en dat was het moment waarop hij zich bij Kobe aanmeldde met de boodschap ‘Kobe, indien jij of iemand anders mij nodig heeft dan weet je waar ik ben’ en meteen ging hij naar het café om de hoek. Daar bestelde hij zijn eerste van vele biertjes en alvorens het eerste pintje door zijn keel te gieten sprak hij tot het glas ‘zoek je daar beneden een mooi plaatsje uit want het wordt druk vandaag’ en zonder ook maar een keer te moeten slikken goot hij het pilsje door zijn keelgat.
Niet zelden moest Kobe op al zijn discretie beroep doen om zijn baas niet in verlegenheid te brengen. Wanneer zijn vrouw ‘Riet’ of, zoals zij door Kobe en de collega’s steevast genoemd werd ‘het wuivend Riet’, om welke reden dan ook met haar man wenste te praten tijdens zijn cafébezoek dan had Kobe een aantal vaste verzinsels om haar niet al te ongerust te maken over zijn al dan niet gepast tijdsgebruik. ‘Ben is in vergadering’ of ‘Ben werd door de directeur-generaal geroepen voor een zeer dringende kwestie’ of ‘de Commissie had een zeer complex juridisch probleem en Ben werd er voor advies bijgeroepen’ enz… enz… ‘Maar Mevrouw, van zo gauw hij terug op kantoor is laat ik hem meteen terugbellen’ voegde hij er aan toe. En zo geschiedde. Rond 3 uur meldde een goedgezinde baas zich bij zijn assistent en nam nota van de dringende telefoontjes die hij wel moest plegen. Dan hoorde Kobe hem vaak zeggen ‘dag schat, ik was even bij de Commissie, vertel eens wat ik voor jou kan betekenen’. Na een kort gesprek met zijn dierbare eega en met de melding dat het vanavond wel wat later kon worden, legde het diensthoofd zijn beide benen op zijn bureau en begon hij aan zijn middagslaapje.
Op een zonnige vrijdag liep het eventjes uit de hand. Vrijdagen waren sowieso wat rustiger en de baas dierf dan wel eens verlengingen te spelen in zijn stamcafé.
Rond 5 uur zat Kobe bij zijn vriend-collega in het kantoor en nuttigde er een paar genevertjes naar goeie vrijdagse gewoonte. De collega in kwestie was niet meteen de beste vriend van de dienstoverste en verwittigde Kobe dat hij, indien de baas zich zou aanmelden voor een genevertje, hij hem er meteen zou uitgooien.
Het onvermijdbare gebeurde. Even later kwam Ben zwaar onder de invloed van de drank langs het bureau, duwde de deur open, en met een kamerbrede glimlach zei hij ‘ha, daar lust ik ook wel eentje van’, waarop de vriend van Kobe meteen zei ‘eruit Ben’. Geschrokken van deze wel felle reactie trok hij de deur weer dicht, aarzelde even op de gang, stak zijn hoofd weer binnen en mompelde ‘toe, eentje maar’.
[Een bijdrage van Stefaan De Rudder]
Grappig Stefaan! Lachen kan nog!